Ritsema, Robert (2023) Autonomie en burn-outklachten. Master thesis, Sociology.
|
Text
Scriptie_Ritsema_S4584481_2.pdf Download (7MB) | Preview |
Abstract
Het aantal werknemers met burn-outklachten is in het laatste decennium gestaag aan het stijgen. Om meer grip te krijgen op deze toename is in dit onderzoek het concept autonomie in het werk breder benaderd en is de driehoeksrelatie met werkintensivering- en extensivering onderzocht. Aan de hand van de European Working Conditions Survey van 2021 is er gezocht naar verschillende indicatoren waarmee een mate van autonomie in het werk wordt gemeten. Het gaat in totaal om acht vormen die niet alleen gerelateerd zijn aan de werkzaamheden zelf. Autonomie in het werk is gemeten in de werkmethoden, beslissingsmacht, vrij nemen, invloed van de manager, invloed van de klant, invloed van een computersysteem, thuiswerken en in uren. Voor het meten van burn-outklachten zijn psychische vermoeidheid en psychisch welbevinden als proxy indicatoren gebruikt. Er is met een steekproef (N = 1.590), samengesteld uit de landen Nederland, Noorwegen, Zweden en Denemarken, geanalyseerd hoe de verschillende vormen van autonomie in het werk zich verhouden tot de kans op het krijgen van burn-outklachten. Uit de analyses blijkt dat autonomie in het werk grotendeels tot een minder grote kans op het krijgen van burn-outklachten leidt, zoals het Job Demand Rescources Model veronderstelt (Demerouti et al., 2001). Wat opvalt is dat de autonomie in het werk die ontstaat door het thuiswerken, de kans op het krijgen van burn-outklachten laat toenemen. Verder hebben hoogopgeleide werknemers in vergelijking met niet-hoogopgeleide werknemers een grotere kans op het krijgen van burn-outklachten wanneer ze altijd de werkmethoden zelf bepalen, de vrijheid toeneemt om meer beslissingen te maken op het werk en als het makkelijker is om vrij te nemen. De resultaten laten echter ook zien dat hoogopgeleiden in vergelijking met niet-hoogopgeleiden een minder grote kans op het krijgen van burn-outklachten hebben, als de mate van autonomie in het werk toeneemt doordat ze altijd thuiswerken, geen invloed van een klant hebben en geen invloed van een manager ervaren. In de resultaten is geen steun gevonden voor het too much of a good thing effect. Dit effect voorschrijft dat de bufferende werking van autonomie op het krijgen van een burn-out op een gegeven punt vermindert of omslaat (Pierce & Aguinis, 2013). Verder laten de resultaten zien dat meer autonomie in het werk de kans op werkintensivering vermindert, wat indirect de kans op het krijgen van burn-outklachten verkleint. Werkintensivering beïnvloedt als job demand namelijk de kans op het krijgen van een burn-out. Doordat in het onderzoek het concept burn-out niet direct is gemeten en de data is verkregen tijdens COVID-19 is er voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van de resultaten. Vervolgonderzoek is wenselijk voor het verifiëren van de resultaten. Desalniettemin geven de bevindingen werkgevers informatie om het welzijn van werknemers te monitoren en te bevorderen binnen hun personeelsbeleid. Zo zijn werknemers meer gebaat aan vrijheid in het werk dat ontstaat door het bepalen van de eigen werkmethoden, het hebben van bevoegdheid om beslissingen over het werk te maken, het eenvoudig vrij kunnen nemen, het ervaren van minder invloed door klanten en het hebben van zeggenschap over het aantal uren dat wordt gewerkt. Met dit onderzoek is een stap gezet naar het breder benaderen van het concept autonomie in het werk, wat laat zien dat de relatie met burn-outklachten niet eenduidig is maar complex van aard.
Item Type: | Thesis (Master) |
---|---|
Supervisor name: | Wielers, R.J.J. and Duijn, M.A.J. van |
Degree programme: | Sociology |
Differentiation route: | Sociologie van Arbeid, Levensloop & Organisatie [Master Sociology] |
Date Deposited: | 01 Sep 2023 12:49 |
Last Modified: | 01 Sep 2023 12:49 |
URI: | http://gmwpublic.studenttheses.ub.rug.nl/id/eprint/2860 |
Actions (login required)
View Item |